In opdracht van: Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst Beleidsgroep Algemeen Milieu en Ruimtelijke Ordeningsbeleid Postbus 90771, 2509 LT Den Haag, Nederland Datum: 27 november, 2000 Uitgevoerd door: Prof. Dr. ir. D. Botteldooren
Nut van de voorgestelde meetmethode
Onderliggend verslag behelst de evaluatie van een meetsysteem voor vliegtuiggeluid aangeboden door de heer Roosnek. De evaluatie omvat:
Voor het meten van vliegtuiggeluid in de buurt van luchthavens met het oog op bijvoorbeeld verbaliseren van vliegtuigen die maximale geluidslimieten overschrijden, worden (onbemande) geluidsmeetnetten uitgebouwd. Dergelijke meetsystemen hebben te kampen met een aantal problemen. Zo is het noodzakelijk dat eenduidig wordt vastgesteld dat een waargenomen geluidspiek wel degelijk afkomstig is van een vliegtuig. Daarnaast zal in het ideale geval gemeten worden vlak onder het vliegpad. Omdat de ‘footprint’ van een vliegtuig, zeker bij landen, niet zeer breed is, betekent dit dat het meetnet zeer veel waarnemingspunten zal moeten bevatten. Een alternatief bestaat erin het aantal meetplaatsen te beperken, maar op die meetplaatsen nauwkeurig de afstand tot het vliegpad te bepalen. Op basis hiervan kan dan berekend worden wat het maximale geluidsniveau, net onder het vliegpad is. Indien het meetsysteem niet gekoppeld is aan een luchtverkeersradar kan men bovendien wensen het vliegpad bij benadering te kennen om achteraf gemakkelijker de vlucht te kunnen identificeren.
Het hier voorgestelde systeem beoogt aan bovengemelde verlangens tegemoet te komen. Het kan beschouwd worden als een alternatief voor grotere microfoonarrays waarbij al dan niet ware bundelvorming wordt gebruikt. Rond de luchthaven Narita in Japan wordt nog een variant op het bestudeerde systeem gebruikt. Dit systeem werkt op basis van 3 orthogonaal geplaatste microfoonparen voor het bepalen van de richting van de bron. Microfoonparen (intensiteitsprobes) blijven nog steeds een relatief dure bouwsteen wegens de fase-eisen op de microfoons.
De beoogde doelstellingen zijn dus zinvol. De vraag die beantwoord moet worden is of het voorgestelde systeem op betrouwbare en robuuste wijze deze doelstellingen bereikt.
Top of page
Conclusie
Het directief monitoringsysteem voor vliegtuiggeluid voorgesteld door de heer Roosnek laat toe om een aantal problemen, die zich stellen bij het monitoren van vliegtuiggeluid nabij luchthavens, op te lossen. De voorgestelde aanpak is theoretisch zinvol en in overeenstemming met bevindingen in de literatuur. De invloed van een aantal secondaire effecten die in een werkelijke situatie optreden, zoals turbulentie, kon niet onafhankelijk onderzocht worden. Het is echter niet te verwachten dat de methode hiervoor gevoeliger zou zijn dan methodes die gebruik maken van traditionele bundelvorming of methodes die steunen op intensiteitsprobes.
Het extraheren van de vliegsnelheid en het omzetten van vertraagde coördinaten naar vliegpad in de werkelijke ruimte volgens de voorgestelde methode is gevoelig voor meetonnauwkeurigheden en omgevingsinvloeden. Om hogere nauwkeurigheid te bekomen (b.v. permanent monitoringsysteem rond een luchthaven) is dan ook aan te raden ofwel de meetdata te correleren met radargegevens ofwel gebruik te maken van meerdere meetposten op grote afstand van elkaar. In het laatste geval blijft het mogelijk een veel minder dicht meetnet te gebruiken dan wanneer in elke meetpost slechts een drukmicrofoons geplaatst wordt.
De software, die ons gedemonstreerd werd door de heer Roosnek lijkt nog enige bijkomende modules nodig te hebben om hem gebruiksvriendelijk te maken voor (onbemande) omgevingslawaaimetingen rond luchthavens.